Herontwikkeling van leegstaande kantoorpanden

Leegstaande kantoorpanden vormen een actueel probleem. Herontwikkeling en herbestemming van leegstaande kantoorpanden bieden echter nieuwe mogelijkheden.

Wat te denken van het omvormen in hotels of studentenwoningen? Of van het realiseren van flexplekken voor zzp’ers die op zoek zijn naar een werkplek of ontvangstruimte voor hun klanten?

Overal in het land worden kantoorpanden getransformeerd in hotels of studentenwoningen. De overheid staat meestal welwillend tegenover deze ontwikkeling, wat zich onder meer uit in het Convenant aanpak leegstand kantoren d.d. 27 juni 2012. Hierin heeft het Rijk zich samen met een aantal partners, waaronder gemeenten, provincies, projectontwikkelaars en banken, uitgesproken voor onder meer het bevorderen van een goed functionerende kantorenmarkt en het faciliteren van een integrale gebiedsgerichte benadering waarin verschillende functies en voorzieningen elkaar kunnen versterken. Op de lijst die bij het convenant hoort, staat een aantal gemeenten waar deze problematiek speelt met naam genoemd  (o.a. Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Zoetermeer).

Inmiddels is het kabinet, vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet, akkoord gegaan met een verdere versoepeling van de regels rondom (omgevings)vergunningen. Per 1 november 2014 kunnen eenvoudiger aan- en uitbouwen, bijgebouwen of andere kleine bouwwerken aan de achterkant van een woning of ander hoofdgebouw worden neergezet.

Daarnaast gaat voor de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan vaker de korte procedure van acht weken in plaats van zes maanden gelden. Die eenvoudige procedure gaat bijvoorbeeld gelden voor tijdelijke activiteiten tot een duur van 10 jaar.

Hierdoor kunnen gemeenten eenvoudiger en sneller aanvragen afwikkelen voor vergunningen die in strijd zijn met het bestemmingsplan binnen bestaande gebouwen. Met deze nieuwe regels kunnen bijvoorbeeld leegstaande kantoorgebouwen sneller worden omgebouwd tot bijvoorbeeld studentenflats of (senioren)woningen.

Juridische aspecten van transformatie

Wanneer er plannen zijn voor de herontwikkeling en herbestemming van leegstaande kantoorpanden dient aandacht te zijn voor een aantal juridische aspecten. De belangrijkste daarvan worden hieronder nader omschreven.

1. Omgevingsrechtelijke aspecten

Transformatie leidt tot een andere bestemming. Hiervoor zijn vergunningen nodig en kan een wijziging van een bestemmingsplan nodig zijn. Een van de aspecten die vervolgens kan spelen is de vraag of er al dan niet sprake is van planschade.

Wanneer u bijvoorbeeld een kantoorgebouw wilt wijzigen in een hotel, dan dient door de gemeente een omgevingsvergunning te worden verleend voor het wijzigen van het gebruik van een kantoorfunctie naar een hotelfunctie.

In principe zijn er tijdelijke bestemmingsplannen mogelijk voor vijf jaar. De ruimtelijke uitstraling is meestal niet wezenlijk anders (het gaat veelal om interne verbouwingen), maar in bepaalde gevallen kan er toch sprake zijn van planschade voor bijvoorbeeld omwonenden.

Naast de Wet ruimtelijke ordening zijn o.a. ook het Bouwbesluit, de Wet geluidhinder en de Crisis- en Herstelwet (“ontwikkelingsgebied”) van belang.

2. Leegstandswet

Naast de Leegstandswet is ook de Leegstandsverordening (“meldingsplicht”) relevant. In de gemeente Amsterdam bijvoorbeeld is de eigenaar verplicht om de leegstand van een kantoorgebouw te melden bij het gemeentebestuur (op basis van de geldende Leegstandsverordening). Bij overtreding van de geldende regels kan een bestuurlijke boete worden opgelegd.

3. Privaatrechtelijke aspecten

Het gaat hierbij o.a. om de wet- en regelgeving op het terrein van het huurrecht en erfpacht. In de gemeente Amsterdam wordt o.a. gewerkt aan een wijziging van nieuwe Amsterdamse erfpachtvoorwaarden. Om transformatie te bevorderen zou bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan een (tijdelijke) lagere canon.

4. Fiscaalrechtelijke aspecten

Van belang is om bij plannen tot transformatie tijdig oog te hebben voor de fiscale gevolgen daarvan. Er zijn mogelijkheden om hierover vooraf van de Belastingdienst zekerheid te verkrijgen.

Rotterdamsebaan

De komende jaren, tot en met 2019, wordt gewerkt aan de realisatie van het project Rotterdamsebaan. Het betreft een gezamenlijk project van de gemeenten Den Haag, Leidschendam-Voorburg en Rijswijk.

Doel van dit project is het verbeteren van de verkeersafwikkeling in de regio Den Haag via een nieuwe verbinding, die zal lopen via Voorburg-West naar de Centrumring van Den Haag. Gestreefd wordt naar verbetering van de leefbaarheid langs de stedelijke hoofdroutes, vermindering van het sluipverkeer door woonwijken in Voorburg, Rijswijk en Den Haag en verbetering van de doorstroming tussen knooppunt Ypenburg en het Prins Clausplein, en tussen de aansluiting Voorburg (A12) en het Prins Clausplein.

Door de realisatie van dit project kunnen bedrijven en burgers uit Den Haag, Leidschendam-Voorburg en Rijswijk schade ondervinden.

Woont u in het betreffende gebied of oefent u daar uw bedrijf uit en zult u schade ondervinden van deze werkzaamheden? Dan zijn er in principe mogelijkheden om deze schade vergoed te krijgen. Het kan hierbij gaan om o.a. planschade, nadeelcompensatie en/of schadevergoeding wegens onrechtmatige handelingen.

Hiervoor is een Gemeenschappelijke verordening nadeelcompensatie, planschadetegemoetkoming en schadevergoeding voor onrechtmatige handelingen bij het project Rotterdamsebaan opgesteld.

Op basis van deze verordening kan een verzoek om schadevergoeding worden ingediend bij het Schadeloket Rotterdamsebaan.

Meer informatie over dit project

MS Advocatuur en Mediation kan u adviseren als u te maken hebt met schade en/of overlast ten gevolge van dit project.

[small_button link=”www.msadvocatuur.nl/contact” color=”blue”]Neem contact op[/small_button]

 

Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet  zal naar verwachting op 1 januari 2021 in werking treden.

Het uitgangspunt van de nieuwe wet is: eenvoudiger, efficiënter, beter. Minder en overzichtelijke regels, meer ruimte voor initiatieven en lokaal maatwerk en vertrouwen als uitgangspunt. Dat zijn de basisprincipes van deze wet.

De komst van de Omgevingswet betekent dat er veel verandert. De wet bundelt 26 bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur.

De Omgevingswet is gebaseerd op de volgende zes kerninstrumenten/pijlers:de omgevingsvisie, het programma, decentrale regelgeving, algemene rijksregels, de omgevingsvergunning en het projectbesluit.

Op de belangrijkste veranderingen door de Omgevingswet wordt hieronder ingegaan.

Het Omgevingsplan 

Belangrijke verandering is dat er straks sprake zal zijn van één omgevingsplan voor het gehele grondgebied van de gemeente. Het vervangt de verschillende bestemmingsplannen die nu nog van kracht zijn.

Op dit moment bestaan er verschillende bestemmingsplannen in een gemeente met allerlei verordeningen. Straks is er sprake van slechts één omgevingsplan: alle regels voor de fysieke leefomgeving zitten dan in één overzichtelijk document. 

Programma

Het Omgevingsplan kan ook een programma bevatten: een programma waaruit volgt welke maatregelen je neemt om de omgevingswaarde te halen of een andere doelstelling te behalen.

Omgevingsvergunning

 Een initiatiefnemer kan via één aanvraag bij één loket toestemming krijgen voor alle activiteiten die hij/zij wil uitvoeren. Tegen het besluit kan binnen zes weken bezwaar worden gemaakt. Daarna kunnen nog beroep en hoger beroep volgen.

Het omgevingsplan is relevant voor de volgende vergunningen:

  1. De omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (= bouwvergunning) en
  2. De omgevingsvergunning voor een afwijkingsactiviteit (bijvoorbeeld reclamevergunning, horecavergunning).

Een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit wordt geweigerd als er strijd is met het omgevingsplan. Een vergunning kan ook worden geweigerd als er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het verlenen van de vergunning tot ernstige nadelige of mogelijk ernstig nadelige gevolgen voor de volksgezondheid leidt.

Nieuw in de Omgevingswet is, dat de van rechtswege verleende vergunning (de zogenaamde lex silencio positivo) verdwijnt.

De procedure voor de vaststelling van het omgevingsplan is als volgt:

  1. Gemeenteraad moet kennisgeving doen van voornemen om omgevingsplan vast te stellen;
  2. Het ontwerp-omgevingsplan wordt vastgesteld;
  3. Een ieder kan een zienswijze indienen;
  4. Besluit tot vaststelling van het omgevingsplan;
  5. Beroep door belanghebbenden;
  6. Inwerkingtreding binnen vier weken na mededeling.
  7. Door het instellen van het beroepschrift wordt het besluit niet van rechtswege geschorst.

Omgevingsvisie

De gemeenteraad moet een omgevingsvisie vaststellen. Daarin wordt een beschrijving van de hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving gegeven. De visie is geen gedetailleerd plan maar toont de hoofdlijnen voor het langetermijnbeleid. Het Rijk en de provincie zijn verplicht een omgevingsvisie te maken, gemeenten niet.De omgevingsvisie heeft geen rechtsgevolgen en bindt burgers niet.

Projectbesluit 

Middels het projectbesluit kunnen procedures voor bijvoorbeeld de aanleg van een weg, windmolenpark of natuurgebied sneller en beter verlopen. Als zo’n project van het Rijk of de provincie in strijd is met een omgevingsplan, kan men daarvan afwijken. Ook kan het projectbesluit in de plaats komen van een omgevingsvergunning.

Algemene rijksregels

 In sommige gevallen worden nationale regels gesteld voor de bescherming van de leefomgeving. Het kan daarbij o.a. gaan om regels over de sterkte van rivierdijken (veiligheid). 

Decentrale regelgeving

Uitgangspunt van de Omgevingswet is dat decentrale overheden zoals gemeenten en provincie al hun regels over de leefomgeving bijeenbrengen in één gebiedsdekkende regeling. Dat zorgt voor inzichtelijke en samenhangende regelgeving die naleving gemakkelijker maakt. Voor de gemeenten is dit het omgevingsplan, waarin de huidige bestemmingsplannen en de verordeningen voor de fysieke leefomgeving (zoals bijv. de kapverordening) opgaan. De waterschappen en de provincies stellen respectievelijk een waterschapsverordening en een omgevingsverordening op.

Invoeringswet en Algemene Maatregelen van Bestuur

Verdere uitwerking van de Omgevingswet zal plaatsvinden in de Invoeringswet en in de nog vast te stellen Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s). Circa zestig oude AMVB’s worden vervangen door slechts vier nieuwe:

  1. Omgevingsbesluit
  2. Besluit kwaliteit leefomgeving
  3. Besluit bouwactiviteiten leefomgeving
  4. Besluit activiteiten leefomgeving.

De verwachting is, dat de AMvB’s rond de zomer van 2018 zullen worden gepubliceerd. Naast de (nieuwe) AMvB’s zullen vier aanvullingswetten worden gemaakt: de Aanvullingswet Bodem, de Aanvullingswet Geluid, de Aanvullingswet Grondeigendom en de Aanvullingswet Natuur. Ook hiervan is het de bedoeling dat deze op 1 januari 2021 in werking zullen treden. Daarnaast is er onder meer sprake van de Invoeringswet en het Invoeringsbesluit.

In de aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal in dit blog regelmatig aandacht worden besteed aan nieuwe ontwikkelingen in het kader van deze wet.

Wanneer is er sprake van een onrechtmatige overheidsdaad?

Er kan sprake zijn van een onrechtmatige overheidsdaad wanneer de gemeente haar inspanningsverplichting schendt uit de samenwerkingsovereenkomst met een projectontwikkelaar

Een gemeente kan schadeplichtig zijn jegens een projectontwikkelaar wanneer de gemeenteraad onzorgvuldig heeft gehandeld bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Tot dit oordeel kwam het Gerechtshof Den Haag in haar arrest van 27 januari 2015 . De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State had het bestemmingsplan al eerder vernietigd wegens een, naar het oordeel van het Gerechtshof, eenvoudig te vermijden fout. Het Hof oordeelt dat de onzorgvuldige besluitvorming bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan een toerekenbare tekortkoming opleverde ten opzichte van hetgeen de gemeente zich op grond van de samenwerkingsovereenkomst jegens de projectontwikkelaar had verbonden. De gemeente had in de samenwerkingsovereenkomst een inspanningsverplichting opgenomen, luidende: “zo veel mogelijk te bevorderen dat alle noodzakelijke wijzigingen van de vigerende bestemmingsplannen vastgesteld kunnen worden”.

Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan werd echter door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd, hetgeen op basis van vaste jurisprudentie in principe een onrechtmatige overheidsdaad kan opleveren.

Uit dit arrest blijkt, dat in ieder geval de volgende vier aspecten van belang zijn om te kunnen bepalen of er inderdaad sprake is van een eenvoudig te vermijden fout:

  1. Gemeenten worden geacht (vaste) jurisprudentie te kennen;
  2. Gemeenten worden geacht ingediende zienswijzen serieus te nemen;
  3. Gemeenten worden geacht naar die jurisprudentie te handelen, bijvoorbeeld door nader onderzoek te verrichten voor de vaststelling van het bestemmingsplan en
  4. Een gebrek in een bestemmingsplan moet relatief eenvoudig te repareren zijn.

Het Gerechtshof veroordeelt de gemeente tot vergoeding van de schade die voor de projectontwikkelaar rechtstreeks uit dit tekortschieten is voortgevloeid, welke schade moet worden opgemaakt bij staat.

Onrechtmatig handelen door de gemeente wanneer er wordt gehandeld in strijd met gemaakte afspraken

De gemeente Epe heeft toezeggingen gedaan aan de Bouwmarkt Epe, maar gaat desalniettemin een intentieovereenkomst met derden sluiten, o.a. over de aankoop van gronden en het verlenen van planologische medewerking aan de vestiging van twee bouwmarkten op deze percelen. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2013:9210) oordeelde als volgt.

Alhoewel de gemeente contractsvrijheid heeft, is zij bij de uitoefening van haar bevoegdheden gebonden aan de algemene beginselen van bestuur. Nu er sprake was van toezeggingen van de gemeente aan Bouwmarkt Epe, komt het Hof tot het oordeel, dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens Bouwmarkt Epe. De gemeente wordt veroordeeld tot vergoeding van de geleden schade, nader op te maken bij staat. 

Gemiste kans als gevolg van niet-nakoming toezegging, onrechtmatige overheidsdaad?

De Hoge Raad heeft op 19 juni 2015 een zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam om vast te stellen hoe groot de kans zou zijn geweest dat de gemeenteraad en Gedeputeerde Staten destijds wel hun medewerking zouden hebben verleend aan de bestemming “woondoeleinden”. Eiser stelt schade te hebben geleden vanwege een gemiste kans in verband met het, in strijd met gedane toezeggingen, niet opnemen van de woonbestemming in het ontwerp-bestemmingsplan. De Hoge Raad is van oordeel, dat het onzekere antwoord op de vraag of het bestemmingsplan destijds met inbegrip van de woonbestemming voor de dienstwoning van eiser tot stand zou zijn gekomen tot uitdrukking dient te komen in de schadeberekening. Dit is onvoldoende onderzocht, waardoor de zaak wordt verwezen naar het Hof.

Gemeente niet aansprakelijk voor schade door oneerlijke concurrentie wanneer niet wordt gehandhaafd

Interessant is de vraag, of de gemeente aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die door een ondernemer wordt geleden door oneerlijke concurrentie door bedrijven die handelen in strijd met het bestemmingsplan en waartegen door de gemeente niet handhavend wordt opgetreden. Dit deed zich voor in een zaak bij het Gerechtshof Amsterdam (uitspraak d.d. 14 april 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1398), waar de gemeente Amstelveen werd gedagvaard door een bloemist. De bloemist vorderde een verklaring voor recht dat jegens hem onrechtmatig werd gehandeld door de gemeente aangezien onvoldoende handhavend opgetreden zou zijn tegen een concurrent, die zou handelen in strijd met het bestemmingsplan.

De vordering werd echter afgewezen. Door zowel Rechtbank als het Hof (in hoger beroep) is geoordeeld, dat de gemeente niet onrechtmatig handelde. De gemeente mag zich beperken tot handhaving op basis van een, redelijk te achten, handhavingsbeleid. Zij heeft jegens deze ondernemer in dit geval niet onrechtmatig gehandeld en heeft ook niet gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Gevolgen van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Wns) al merkbaar

September 2015

De nieuwe Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Wns) is op 1 juli 2013 (gedeeltelijk) in werking getreden. Inmiddels zijn de consequenties daarvan merkbaar in de jurisprudentie.

Zo oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 juli 2015, dat het bezwaar tegen de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de gemeente, aangezien er niet is voldaan aan het vereiste van processuele connexiteit. Op het onderhavige besluit was namelijk het overgangsrecht van de Wns van toepassing.

In een ander geval gaf de Afdeling aan, dat niet was komen vast te staan dat de schade is veroorzaakt door een onrechtmatig besluit, zoals artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist.

Daarnaast heeft de rechtbank van belang geacht, dat het gevorderde bedrag hoger is dan € 25.000,00, zodat de rechtbank hiertoe niet bevoegd is. Wanneer er sprake is van een schadeclaim van meer dan € 25.000,00 is namelijk de civiele rechter bevoegd en niet de bestuursrechter.

Ongetwijfeld zullen meer interessante uitspraken over nadeelcompensatie en schadevergoeding volgen. Overigens is het gedeelte van de wet welke betrekking heeft op nadeelcompensatie nog steeds niet in werking getreden. Dit heeft onder meer te maken met de daarvoor benodigde uitvoeringsregelingen, welke op dit moment nog in voorbereiding zijn.

Let op de verjaringstermijn bij nadeelcompensatie 

Een verzoek om nadeelcompensatie moet tijdig worden ingediend anders bestaat het risico op verjaring. Dit werd nog eens bevestigd in een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juni 2015 (Kunstvertoon). Wanneer het verzoek niet binnen vijf jaar wordt ingediend, is het verjaard en is het te laat om een verzoek om nadeelcompensatie in te dienen.

Kunstvertoon heeft nadeelcompensatie gevorderd omdat de gemeente aan een andere instantie subsidie heeft verleend, waardoor het aantal cursisten van Kunstvertoon is gedaald en zij daardoor schade heeft geleden. De Afdeling en de Rechtbank gaan zelfs zo ver, dat de vordering om schadevergoeding is verjaard, omdat Kunstvertoon bekend was met de schadelijke gevolgen van het besluit tot subsidieverlening en daarover eerder informatie had moeten inwinnen bij de gemeente. In het algemeen geldt, dat de verjaringstermijn van vijf jaar niet eerder aanvangt dan vanaf het moment dat de benadeelde zowel met de schade als de schadeoorzaak bekend is geworden. Maar in sommige gevallen, zoals in het geval van Kunstvertoon, vergt dit dus een actievere opstelling van degene die schade heeft geleden.

Wanneer is de overheid aansprakelijk?

Wanneer is de overheid aansprakelijk?

Op het gebied van overheidsaansprakelijkheid worden regelmatig uitspraken gepubliceerd over de vraag of de overheid nu wel of niet aansprakelijk is voor door derden geleden schade ten gevolge van overheidsoptreden.
Gemeente aansprakelijk bij vernietiging bestemmingsplan

De uitspraak van het Gerechtshof Den Haag d.d. 27 januari 2015 biedt hiervoor duidelijke aanknopingspunten.

Het Hof oordeelde dat een gemeente aansprakelijk en schadeplichtig is jegens een projectontwikkelaar, omdat de gemeenteraad onzorgvuldig heeft gehandeld bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Dit leverde een toerekenbare tekortkoming op ten opzichte van datgene waartoe de gemeente zich op grond van de samenwerkingsovereenkomst met de projectontwikkelaar had verbonden.
In deze samenwerkingsovereenkomst had de gemeente zich ertoe verbonden om “zoveel mogelijk te bevorderen dat alle noodzakelijke wijzigingen van de vigerende bestemmingsplannen vastgesteld zullen worden”.
Vervolgens werd het bestemmingsplan door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd wegens een fout. De gemeente had niet na maar voor de vaststelling van het bestemmingsplan de milieurapporten moeten opstellen. Als de gemeente dat had gedaan dan had zij nog een passend bouwvoorschrift aan het bestemmingsplan kunnen verbinden en was het bestemmingsplan niet vernietigd.

Het feit dat de gemeente zich beriep op een inspanningsverplichting had geen zin. Het Hof oordeelde, dat “Ook de inspanningen, waartoe zij zich verbonden had, diende zij met de nodige zorgvuldigheid uit te voeren, hetgeen onder meer inhield dat zij eenvoudig te vermijden fouten niet zou maken.”

Dit betekent dat een overheid (gemeente, provincie) zeer zorgvuldig moet handelen. Ook het opnemen van een inspanningsverplichting of het verwijzen naar te nemen besluiten naar aanleiding van bijvoorbeeld te honoreren zienswijzen, die afwijken van de uitgangspunten van de overeenkomst, kan haar niet baten. Wanneer er sprake is van een eenvoudig te vermijden fout op basis waarvan een bestemmingsplan wordt vernietigd, kan dit lijden tot overheidsaansprakelijkheid.
Onrechtmatige weigering bouwvergunning en schadeplichtigheid gemeente

Interessant is ook de uitspraak van de Rechtbank Den Haag d.d. 29 april 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:5298), waarin het gaat om de vraag of de gemeente schadeplichtig is wanneer ten onrechte een bouwvergunning wordt geweigerd.
Door de gemeente was te laat beslist omtrent een bouwaanvraag, wat erin resulteerde dat de bouwvergunning van rechtswege was verleend (artikel 46, eerste lid, aanhef en onder c en artikel 46, vijfde lid van de Woningwet).
Desalniettemin oordeelde de Rechtbank dat de gemeente niet schadeplichtig is, omdat niet werd voldaan aan de overige voorwaarden. Zo is niet bewezen dat er sprake is van causaal verband tussen de weigering van de bouwvergunning en de gestelde schade. De vordering werd afgewezen.

Gemeente aansprakelijk voor geleden schade, algemene beginselen van behoorlijk bestuur

Dat de gemeente aansprakelijk kan zijn wanneer zij de gemaakte afspraken niet nakomt, blijkt onder meer uit de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 3 december 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:9210). Door de gemeente was een intentieovereenkomst aangegaan met een aantal partijen. Daarin was onder meer de intentie vastgelegd tot het sluiten van een koopovereenkomst met de gemeente en het verlenen van planologische medewerking voor de vestiging van twee bouwmarkten. Een andere bouwmarkt (Bouwmarkt Epe) was buiten de overeenkomst gehouden. Het Hof oordeelde dat onverminderd de contractsvrijheid die een gemeente heeft, zij bij de uitoefening van haar bevoegdheden is gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bovendien was er sprake van toezeggingen van de gemeente aan Bouwmarkt Epe. Het Hof wijst de vordering tot verklaring voor recht dat de gemeente jegens Bouwmarkt Epe onrechtmatig heeft gehandeld toe en veroordeelt de gemeente tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden en te lijden schade.