VOOR IEDEREEN DIE DOOR DE BOMEN HET BOS NIET MEER ZIET: EEN UPDATE OVER NADEELCOMPENSATIE EN SCHADEVERGOEDING
Nadeelcompensatie en schadevergoeding wegens onrechtmatig overheidshandelen
Op het gebied van de nadeelcompensatie en schadevergoeding wegens onrechtmatig overheidshandelen zijn de afgelopen jaren een aantal interessante ontwikkelingen gaande. In de eerste plaats is er sinds juli 2013 een apart hoofdstuk over nadeelcompensatie opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht (titel 4.5, de artikelen 4:126 e.v. Awb). Dit hoofdstuk is nog steeds niet volledig in werking getreden. Alleen het gedeelte met betrekking tot onrechtmatige besluiten is in werking, het gedeelte met betrekking tot nadeelcompensatie nog niet.
Met betrekking tot het vorderen van schadevergoeding wegens onrechtmatig overheidshandelen is titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht in de wet opgenomen. Deze titel is al in werking getreden en levert inmiddels interessante jurisprudentie op.
Wanneer de Omgevingswet in werking zal treden (de verwachting is op 1 januari 2021), zal daarin ook een hoofdstuk over nadeelcompensatie worden opgenomen. Deze betreft de mogelijkheden tot nadeelcompensatie op basis van het omgevingsrecht, o.a. de huidige planschade.
Tot 2021 is er dus sprake van een breed pallet van (toekomstige en huidige) mogelijkheden tot het indienen van een verzoek om nadeelcompensatie c.q. schadevergoeding. Het geheel is echter op dit moment, door allerlei nieuwe ontwikkelingen, allesbehalve overzichtelijk te noemen.
In deze publicatie zal worden getracht hierin meer duidelijkheid te scheppen.
1. Nadeelcompensatie
Nadeelcompensatie betreft schadevergoeding van de overheid wegens rechtmatig overheidshandelen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan omzetschade wegens wegwerkzaamheden of schade ten gevolge van op zich rechtmatige besluiten waardoor schade wordt geleden.
Het egalite-beginsel heeft in artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht een wettelijke basis gekregen. Zowel schade door rechtmatige besluiten als schade door rechtmatige feitelijke handelingen vallen onder deze (algemene)nadeelcompensatieregeling. De wetgever heeft in de Algemene wet bestuursrecht een algemene regeling over nadeelcompensatie opgenomen dat een belangrijke codificatie vormt van het nadeelcompensatierecht zoals deze zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld.
Titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht is nog (steeds) niet in werking getreden met betrekking tot nadeelcompensatie
Op dit moment bestaan er bij de diverse overheden nog verschillende nadeelcompensatieregelingen. Wanneer titel 4.5 van de Awb in werking zal zijn getreden (en dat is nog steeds niet gebeurd), is het de bedoeling dat deze regelingen overbodig worden en worden vervangen door de in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen algemene regeling. Het in werking treden van deze in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen (algemene) regeling laat nog enige tijd op zich wachten. Deels heeft dit te maken met de nieuwe Omgevingswet, waarvan ook een nadeelcompensatieregeling voor met name het omgevingsrecht zal worden opgenomen.
Het wetsvoorstel “Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten” ligt ter consultatie tot 18 mei 2018
Op 17 januari 2018 is het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en het nieuwe nadeelcompensatierecht voor consultatie ter inzage gelegd. Het geven van een reactie hierop is mogelijk tot 18 mei 2018.
In dit wetsvoorstel is de aanpassingswetgeving die nodig is voor de wetten die niet opgaan in de Omgevingswet opgenomen. Het bevat een aantal voorstellen tot aanpassing of intrekking van bijzondere nadeelcompensatieregelingen die niet onder het toepassingsbereik van de Omgevingswet vallen. Met de inwerkingtreding van afdeling 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht wordt immers een algemene rechtsgrondslag voor nadeelcompensatie gecodificeerd waardoor regelingen die op dezelfde grondslag berusten overbodig worden.
De wetten die zullen opgaan in de Omgevingswet, blijven uitgezonderd van de werking van titel 4.5 van de Awb. Hiervoor zal een speciale regeling worden opgenomen in de Omgevingswet. Dat betekent dat bijvoorbeeld ook planschade niet onder de regeling van titel 4.5 van de Awb gaat vallen. Voorlopig blijft de planschaderegeling zoals deze is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening dus bestaan. De Omgevingswet gaat immers waarschijnlijk pas op 1 januari 2021 in werking treden.
2. Schadevergoeding wegens onrechtmatig overheidshandelen
Naast de mogelijkheid van nadeelcompensatie (schadevergoeding wegens rechtmatig overheidshandelen), bestaan er ook mogelijkheden tot schadevergoeding wegens onrechtmatig overheidshandelen. Sinds 1 juli 2013 is het, op basis van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten mogelijk, om een verzoek in te dienen tot vergoeding van schade, gelegen door onrechtmatige besluiten en daarmee samenhangende voorbereidingshandelingen. Dit gedeelte van afdeling 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht is al wel in werking getreden en levert al de nodige interessante jurisprudentie op.
a. Procedure indienen verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatig overheidshandelen
Titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht biedt de mogelijkheid tot het voeren van een bestuursrechtelijke verzoekschriftprocedure met betrekking tot schadevergoeding. Voordat de procedure bij de rechter aanhangig wordt gemaakt, dient eerst een verzoek te worden gericht aan het betreffende overheidsorgaan om de geleden schade te vergoeden. Het verzoek kan worden gezien als een soort van ingebrekestelling (vergelijkbaar met een ingebrekestelling bij niet tijdig beslissen). De belanghebbende moet tenminste acht weken voor het indienen van het verzoekschrift een verzoek om schadevergoeding indienen bij het betrokken bestuursorgaan.
Mocht hierop niet of afwijzend worden gereageerd, dan kan een verzoekschrift bij de bevoegde rechter worden ingediend om de schade te vergoeden.
Het verzoek op basis van artikel 8:88 Algemene wet bestuursrecht kan worden ingediend bij schade als gevolg van :
a. Een onrechtmatig besluit; b. Een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit; c. Het niet tijdig nemen van een besluit; d. Een andere onrechtmatige handeling.
Het moet gaan om schade als gevolg van een onrechtmatig besluit of onrechtmatige voorbereidingshandelingen daarvan. Als een belanghebbende bij de bestuursrechter verzoekt om schadevergoeding wegens een (onrechtmatige) handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit, is daarmee de bevoegdheid van de bestuursrechter gegeven.
Het verzoekschrift dient te voldoen aan de in de wet genoemde eisen. Zo dient daarin de schadeoorzaak genoemd te worden en dienen de gronden van het verzoek aangegeven te worden. Maar voordat het verzoekschrift bij de rechter wordt ingediend moet eerst, zoals gezegd, aan het betrokken bestuursorgaan worden gevraagd om de schade te vergoeden. Pas daarna kan het verzoekschrift worden ingediend.
Er bestaan twee soorten verzoeken: a. het losse of zelfstandige verzoek (artikel 8:90 Awb) en b. het connexe verzoek (artikel 8:91 Awb). Het verzoek kan namelijk zowel tijdens (‘connex”) als los van het vernietigingsberoep of hoger beroep met betrekking tot het bestreden besluit worden ingediend. De procedure staat dus in principe los van het betreffende besluit.
b. Het verzoekschrift
Wanneer een belanghebbende, nadat een verzoek is ingediend bij het overheidsorgaan, zich tot de rechter wendt, dient dit te gebeuren middels een verzoekschrift. Overeenkomstig de eisen die daaraan in artikel 8:92 Awb gesteld worden, dient het verzoekschrift tenminste het volgende te bevatten:’
a. Ondertekening; b. Naam en adres verzoeker; c. Dagtekening; d. Schadeoorzaak e. Aard van de schade; f. Omvang van de schade en specificatie; g. De gronden van het verzoek.
Bij het verzoekschrift dient een afschrift van het schadeveroorzakende besluit en een afschrift van de aan het overheidsorgaan verzonden ingebrekestelling gevoegd te worden.
c. Welke rechter is bevoegd?
Bij vorderingen tot maximaal € 25.000 is er in de meeste gevallen een keuzevrijheid: het verzoek kan worden ingediend bij de bestuursrechter of de burgerlijke rechter. Tenzij het gaat om o.a. het ambtenarenrecht, het belastingrecht of het vreemdelingenrecht. In dergelijke gevallen is er sprake van een exclusieve bevoegdheid van de bestuursrechter.
In alle andere gevallen is de bestuursrechter bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25.000 bedraagt, maar kan er ook voor worden gekozen om het verzoekschrift in te dienen bij de burgerlijke rechter.
Vorderingen vanaf € 25.000 moeten altijd worden ingediend bij de burgerlijke rechter.
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken, dat ervoor kan worden gekozen om eerst € 25.000 te vorderen bij de bestuursrechter en (eventueel) later de rest bij de burgerlijke rechter (ECLI:NL:RVS:2017:2081 – Interbest). De stelling dat er sprake is van een onrechtmatig besluit is voldoende voor de bevoegdheid van de bestuursrechter (vgl. objectum litis- leer van de Hoge Raad).
Bij een dergelijke “knip” van de vordering is de burgerlijke rechter echter later niet gebonden aan het oordeel van de bestuursrechter met betrekking tot de vordering boven het bedrag van € 25.000. Daarover oordeelt de burgerlijke rechter zelfstandig en kan dus in theorie tot een andere uitkomst leiden.
d. Formele rechtskracht
In principe kan de onrechtmatigheid van een besluit worden afgeleid uit een vernietiging, herroeping of intrekking. Wanneer dit niet het geval is, is er in het algemeen sprake van formele rechtskracht. De vraag kan rijzen of er sprake is van een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er sprake van is dat het bestuursorgaan de onrechtmatigheid van het schadeveroorzakende besluit heeft erkend. Dit kan een reden voor belanghebbende zijn geweest om geen beroep in te stellen tegen het betreffende besluit. Het hangt steeds van de concrete feiten en omstandigheden af of er sprake is van een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht en/of dat er een reden aanwezig was om niet in bezwaar en beroep te gaan.
Jurisprudentie
Met betrekking tot de schadevergoeding wegens onrechtmatige overheidsdaad is de volgende lijn in de jurisprudentie te ontdekken.
Causaal verband
In principe staat met de vernietiging van het besluit de onrechtmatigheid daarvan vast. Of er al dan niet sprake is van een schadevergoedingsplicht hangt van diverse factoren af. Zo is het bijvoorbeeld bij een vernietiging van een besluit tot weigering van een vergunning nog maar de vraag of er altijd sprake is van een schadevergoedingsplicht. Niet beslissend is namelijk, of het bestuursorgaan de vergunning rechtmatig had kunnen weigeren, maar de vraag welk besluit het zou hebben genomen indien wel overeenkomstig de wet zou zijn beslist. De Hoge Raad zit op deze lijn sinds het arrest Milieuvergunning stoeterij Hengelo, (ECLI:NL:HR:2016:1112).
Ook de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is hierin helder. In de uitspraak inzake Biolicious (ECLI:NL:RVS:2016:3462) geeft de Afdeling aan, dat het niet langer doorslaggevend is of het bestuursorgaan een rechtmatig besluit had kunnen nemen dat naar aard en omvang dezelfde schade tot gevolg zou hebben gehad, maar dat het bestuursorgaan tevens aannemelijk moet maken dat dat besluit ook daadwerkelijk zou zijn genomen.
Relativiteit
Wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden, wordt niet voldaan aan de relativiteitseis en bestaat er geen recht op schadevergoeding. In het algemeen wordt deze norm door de civiele rechter strikter gehanteerd dan door de bestuursrechter (vgl. HR 7 mei 2004 (Duwbak Linda) en HR 13 april 2007 (Iraanse vluchteling) en ABRvSt 28 juli 2010 (Nuthse geluidhinder)).
Processuele connexiteit
Zolang de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten nog niet in werking is getreden met betrekking tot de exclusieve bevoegdheid van de bestuursrechter over besluiten tot een verzoek om schadevergoeding van schadevergoeding/nadeelcompensatie als gevolg van (feitelijk) handelen door een bestuursorgaan, blijft de eis van processuele connexiteit gelden. De bestuursrechter is slechts bevoegd om kennis te nemen van beroepen tegen een zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over beroepen tegen de gestelde schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Dit is (nogmaals) bevestigd in een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:480.
Anderzijds biedt de uitspraak van de Rechtbank Limburg d.d. 18 januari 2018 (ECLI:NL:RBLIM:2018:373) toch enige ruimte om van de eis van processuele connexiteit af te wijken, vooruitlopende op het in werking treden van Titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht. In dat geval was ervoor gekozen om geen splitsing te maken tussen het nadeel dat is veroorzaakt door besluiten en nadeel dat is veroorzaakt door rechtmatig overheidshandelen van feitelijke aard en deze benadering wordt door de Rechtbank gevolgd.
Normaal maatschappelijk risico
Bij het indienen van met name een verzoek om nadeelcompensatie en planschade is de vraag of er al dan niet sprake is van een normaal maatschappelijk risico relevant. Met betrekking tot de vraag of er al dan niet sprake is van een normaal maatschappelijk risico is in de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de volgende tendens waarneembaar:
– Standaardoverweging van de Afdeling is hierbij vaak (vgl. ABRvSt 16 november 2011, ABRvSt 15 juni 2016): ”bij het normaal maatschappelijk risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden – ook al bestaat geen zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze zich zal concretiseren en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien”.
– Er is sprake van een normale maatschappelijke ontwikkeling, die in de lijn der verwachtingen lag (omdat de ontwikkeling past binnen de structuur van de omgeving en past binnen het (ruimtelijke) beleid van de overheid. Desondanks kan schade uitstijgen boven het normaal maatschappelijk risico wanneer sprake is van onevenredig zware schade.
– Het bestuursorgaan heeft beoordelingsruimte: vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico is in de eerste plaats aan het bestuursorgaan.
– Een vaste drempel of korting komt de rechtszekerheid ten goede, maar onverkorte toepassing in het concrete geval moet gemotiveerd worden indien de door de benadeelde verschafte gegevens daartoe aanleiding geven.
– De motiveringsplicht is in het algemeen zwaarder naarmate het gehanteerde percentage hoger is.
– De bestuursrechter toetst de motivering van het bestuursorgaan en kan, indien de gegeven motivering niet volstaat, zelf bepalen welke drempel of korting redelijk is (vgl. ABRvSt 5 december 2012 (Wouwse Tol), ABRvSt 5 juni 2013 (Hollandse Brug) en ABRvSt 15 juni 2016 (Cassandraplein).
– Er bestaat een tendens naar een hogere, maar wel goed gemotiveerde 5%-drempel bij waardevermindering door aantasting van woongenot (vgl. de in de Omgevingswet opgenomen drempel). Anderzijds bestaat er een tendens naar lagere omzetdrempels voor inkomensschade bij infrastructurele werkzaamheden (8% i.p.v. 15%).
– Wanneer het in de lijn der verwachtingen ligt dat er woningbouw zal gaan plaatsvinden, bijvoorbeeld in een dichtbebouwd gebied, zal de drempel meestal hoger zijn dan de wettelijke forfaitaire drempel van 2 %. Een voorbeeld daarvan is de situatie bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 7 maart 2018, nr ECLI:NL:RVS:2018:772, waarin het normaal maatschappelijk risico is vastgesteld op 3,5 % van de waarde van het object voor de planologische ontwikkeling. In deze uitspraak wordt door de Raad van State nog eens helder aangegeven wanneer er al dan niet sprake is van voorzienbaarheid: “De voorzienbaarheid van een planologische wijziging dient beoordeeld te worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met een concreet beleidsvoornemen dat openbaar is gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat dat beleidsvoornemen een formele status heeft. Om op grond van een concreet beleidsvoornemen voorzienbaarheid te kunnen aannemen, moet een redelijk denkend en handelend koper uit de openbaarmaking daarvan kunnen begrijpen op welk gebied dat beleidsvoornemen betrekking heeft, wat de zakelijke inhoud ervan is, en dat hij van de inhoud ervan kan kennis nemen.”
3. Planschade
De planschaderegeling, zoals deze is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, blijft voorlopig nog even gelden, in ieder geval tot het in werking treden van de Omgevingswet (plm. 2021).
Ook in de jurisprudentie met betrekking tot planschade is een tendens waarneembaar waarbij het percentage, dat niet wordt vergoed en dat wordt gerekend tot het zgn. normaal maatschappelijk risico, steeds hoger wordt. In de bij de Omgevingswet behorende Invoeringswet, is hiervoor overigens een percentage van vijf procent opgenomen.
Uit diverse uitspraken blijkt, dat de rechter meer lijn probeert aan te brengen in de discussie over het normaal maatschappelijk risico en daarbij voorspelbare drempels gaat hanteren. Schade onder de minimumdrempel van twee procent, zoals opgenomen in de planschaderegeling van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.2), komt ook buiten het planschaderecht steeds meer voor eigen rekening. In sommige gevallen wordt zelfs een drempel van vijf procent acceptabel geacht. Het lijkt erop dat hier al wordt geanticipeerd op de regeling zoals deze in de Omgevingswet zal worden opgenomen.
Overzichtsuitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 28 september 2016
Met betrekking tot planschade heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak d.d. 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582) op overzichtelijke wijze aangegeven aan welke eisen een planschadeverzoek dient te voldoen om in aanmerking te komen voor vergoeding van planschade.
De Afdeling besteedt hierin onder meer aandacht aan de volgende aspecten:
a. De limitatieve opsomming van schadeoorzaken, zoals opgenomen in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening; b. Normaal maatschappelijk risico; c. Rechtstreeks oorzakelijk verband; d. Voorzienbaarheid; e. Actieve en passieve risicoaanvaarding; f. De rol van de onafhankelijke deskundige.
Gevolgen van de Omgevingswet met betrekking tot nadeelcompensatie
Wanneer de Omgevingswet in werking zal treden zal dit ook gevolgen hebben voor de nadeelcompensatiemogelijkheden in het omgevingsrecht. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de regeling over planschade.
Hoofdstuk 15 van de Omgevingswet is gereserveerd voor schade en zal onder meer een afdeling bevatten over planschade en nadeelcompensatie.
Hoofdstuk 15 is opgebouwd als volgt:
a. Afdeling 15.1: nadeelcompensatie
b. Afdeling 15.2: schadevergoeding gedoogplichten
c. Afdeling 15.3: schadeloosstelling onteigening
d. Afdeling 15.4 e.v.: bijzondere schaderegelingen
Afdeling 15.1 gaat over planschade en nadeelcompensatie. De algemeen gehanteerde term daarvoor wordt “nadeelcompensatie”. Titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht blijft de basis voor nadeelcompensatie. Afdeling 15.1 van de Omgevingswet wordt “lex specialis” ten opzichte van titel 4.5 van de Awb. In de Invoeringswet zal deze regeling verder worden aangevuld.
Invoeringswet
In de Invoeringswet is onder meer het overgangsrecht opgenomen met betrekking tot de Omgevingswet. Dit overgangsrecht zal verder worden uitgewerkt in het Invoeringsbesluit en de Invoeringsregeling. Tevens wordt in de Invoeringswet het onderwerp “schade” (hoofdstuk 15 van de Omgevingswet) verder uitgewerkt.
In hoofdstuk 15 wordt opgenomen dat, als een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak op grond van de Omgevingswet schade veroorzaakt, titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht alleen van toepassing is in een aantal, in artikel 15.1 limitatief opgesomde gevallen.
Het gaat hierbij o.a. om planschade. In de wet wordt vastgelegd dat een deel ter grootte van vijf procent van de waarde van de onroerende zaak wordt aangemerkt als normaal maatschappelijk risico als bedoeld in artikel 4:126 van de Awb. Dit deel wordt niet vergoed.
Ook nieuw is dat het moment waarop de omgevingsvergunning wordt verleend bepalend is voor het vaststellen van de omvang van de schade. Straks is dus niet meer het al dan niet aanwezig zijn van een bestemmingsplan bepalend, maar het moment waarop de omgevingsvergunning wordt verleend.
Bij het vaststellen van de omvang van de schade wordt de waarde van de onroerende zaak of de hoogte van het inkomen of de omzet op basis van de feitelijke situatie vergeleken met de situatie die op grond van de vergunning mogelijk is. Op deze manier kan de omvang en de hoogte van de schade direct na het verlenen van de omgevingsvergunning worden bepaald.
Met betrekking tot het indienen van de aanvraag om nadeelcompensatie bepaalt artikel 4:127 van de Awb onder meer, dat deze de schadeveroorzakende gebeurtenis, het bedrag van de schade en een specificatie daarvan moet inhouden. Deze eisen gelden ook voor afdeling 15.1 van de Omgevingswet. Een aanvraag hoeft geen deskundigenrapport te bevatten.
In de Omgevingswet worden de mogelijkheden tot nadeelcompensatie ingeperkt vergeleken met titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 15.1 van de Omgevingswet bevat een limitatieve opsomming van schadeoorzaken. Dit is een belangrijk verschil met artikel 4:126 van de Awb. Op grond daarvan kan namelijk op grond van elk handelen door de overheid in het kader van een rechtmatige uitoefening van haar taak of bevoegdheid om schadevergoeding worden verzocht. Titel 4.5 van de Awb biedt daarom meer mogelijkheden tot schadevergoeding dan de Omgevingswet.
Slot
Het zal naar verwachting nog enige jaren duren voordat het hele stelsel van het omgevingsrecht zijn definitieve vorm gaat krijgen. De contouren daarvan zijn nu al zichtbaar maar we zullen nog even geduld moeten hebben voordat het volledige (nieuwe) schadevergoedingsrecht in werking zal zijn getreden. Dit laat onverlet dat er ook nu al interessante mogelijkheden zijn om gebruik te maken van de mogelijkheden die de Algemene wet bestuursrecht daarvoor biedt. Het is in ieder geval een uitdaging om deze te benutten en de jurisprudentie met betrekking tot het schadevergoedingsrecht ook de komende jaren te volgen en vorm te geven.
Maart 2018
mr drs M.M.H. Schulte LL.M, advocaat
MS Advocatuur en Mediation
www.msadvocatuur.nl
Copyright © 2018 M.M.H. Schulte